-
1 piece
n. stuk; gedeelte; instrument; uitvoering; muntstuk--------v. samenvoegenpiece1[ pie:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 stuk ⇒ portie, brok; onderdeel, deel 〈 ook techniek, technologie〉; stukje (land), lapje, eindje; schaakstuk; damschijf; munt/geldstuk; artikel; muziek/toneelstuk; 〈 leger〉 kanon, geweer♦voorbeelden:five cents a piece • vijf cent per stukpiece of furniture • meubel(stuk)piece of information • inlichting, mededelingpiece of (good) luck • buitenkansjepiece of music • muziekstukpiece of news • nieuwtjepiece of string • eindje touw, touwtjethat's a fine piece of work • dat ziet er prachtig/prima uitbreak to/fall in pieces • in stukken/uit elkaar vallen〈 informeel〉 come/go (all) to pieces • (helemaal) kapot gaan 〈 ook figuurlijk〉; instorten, in/uit elkaar vallen, bezwijkencome to pieces • uit elkaar genomen kunnen wordentake something to pieces • iets uit elkaar nemenpiece by piece • stuk voor stukbe paid by the piece • stukloon krijgenin pieces • in/aan stukken〈 figuurlijk〉 be (all) of a piece with • (helemaal) van dezelfde aard/hetzelfde slag zijn als; uit hetzelfde hout gesneden zijn alsof a piece • in/uit één stuk〈 Brits-Engels〉 (nasty) piece of work/goods • (gemene) vent/griet〈 informeel〉 pick up the pieces • de stukken/brokken lijmen〈 informeel〉 (all) shot to pieces • (helemaal) kapot; ontzenuwd 〈 argumenten〉; de bodem ingeslagen 〈 verwachtingen〉→ set set/————————piece2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:piece on to • vasthechten aan, verbinden met -
2 collar
n. kraag--------v. bij de kraag vattencollar1[ kollə] 〈 zelfstandig naamwoord〉→ hot hot/————————collar2〈 werkwoord〉 -
3 modulate
v. moduleren; vormen[ modjoeleet] 〈zelfstandig naamwoord: modulation〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 regelen ⇒ afstemmen, reguleren -
4 passive
adj. passief, lijdzaam; onverschillig--------n. passief; lijdende vormpassive11 passief ⇒ passieve/lijdende vorm————————passive2♦voorbeelden:passive smoker • meeroker, passieve roker¶ passive balance of trade • passieve/ongunstige handelsbalanspassive obedience • onvoorwaardelijke gehoorzaamheid -
5 winding
adj. kronkelend; jonglerend; spiraalvormig--------n. kronkeling, slingering--------v. kronkelen; winden; opwinden; omwinden; veranderen van richting[ wajnding]2 kronkel(ing) ⇒ bocht, draai -
6 display
n. beeld (ook in computers); voorstelling; scherm (ook in computers); doek; openbaring; vertoon, uiterlijke schijn--------v. openbaren, ontdekken, tonen, laten ziendisplay1[ displee] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tentoonstelling ⇒ uitstalling, weergave3 demonstratie ⇒ vertoon, druktemakerij6 〈 techniek, technologie〉aanwijs/afleesinstrument♦voorbeelden:————————display2〈 werkwoord〉1 tonen ⇒ exposeren, uitstallen2 tentoonspreiden ⇒ tonen, aan de dag leggen -
7 face
n. gezicht--------v. tegenover iemand staan, tot iemand wenden, voor iemand staan, tegenoverstellen, afwachten; dekken; verwijzen; houwenface1[ fees] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aanzien ⇒ reputatie, goede naam4 〈 benaming voor〉 (belangrijkste) zijde ⇒ oppervlak, bodem 〈 aarde〉; gevel, voorzijde; 〈 techniek, technologie〉 loopvlak, draagvlak; wijzerplaat 〈 klok〉; 〈 mijnwezen〉 pijler, front; kant, wand 〈 berg〉♦voorbeelden:meet someone face to face • iemand onder ogen komenshow one's face • zijn gezicht laten zienbefore one's face • voor iemands ogenshe shut the door in my face • ze gooide de deur (vlak) voor mijn neus dichtin (the) face of • ondanks, tegenoverin the face of, to someone's face • in aanwezigheid vanlaugh in someone's face • iemand in zijn gezicht uitlachenmake/pull faces/a face at someone • een gezicht tegen iemand trekken3 lose (one's) face • zijn gezicht verliezen, afgaansave (one's) face • zijn figuur reddenhave the face to • de brutaliteit hebben omset one's face against something • ergens tegen gekant zijnthrow something in someone's face • iemand iets voor de voeten gooien/verwijtenwipe something off the face of the earth • iets volkomen doen verdwijnenon the face of it • op het eerste gezicht————————face21 uitzien ⇒ het gezicht/de voorkant toekeren, uitzicht hebben♦voorbeelden:face up to the truth • de waarheid onder ogen zien/accepterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 let's face it, … • laten we wel wezen, …face something out • zich ergens met lef doorheen slaanthe picture facing the title page • de illustratie tegenover het titelblad -
8 clinch
n. vaste greep, omklemming--------v. omklemming; omarming; knagel; schermutselingclinch1[ klintsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clinch2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 tap
n. kraan; kurk; klop--------v. een kraan aansluiten; uitwringen, afpersen ; afluisteren; kloppentap1[ tæp]♦voorbeelden:1 turn the tap on/off • doe de kraan open/dichton tap • uit het vat, van de tap; 〈 figuurlijk〉meteen voorradig, zo voorhandena tap on a shoulder • een schouderklopjeII 〈meervoud; werkwoord voornamelijk enkelvoud〉 〈Amerikaans-Engels; leger〉1 (trommel/hoorn)signaal 〈voor lichten uit; ook op militaire begrafenis〉————————tap2〈 tapped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen tikken/kloppen♦voorbeelden:tap out a message • een boodschap uitzendenher telephone was tapped • haar telefoon werd afgeluisterdtap off wine from a cask • wijn tappen uit een vattap new sources of energy • nieuwe energiebronnen aanboren -
10 backfire
n. terugslag (van motor)--------v. terugslaan; verkrijgen of veroorzaken van ongewenste uitkomstbackfire1————————backfire22 mislopen -
11 clutch
n. omhelzing; koppeling (auto); een groep kuikens; broeikast--------v. vasthouden; omhelzenclutch1[ klutsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 letterlijk voornamelijk enkelvoud, figuurlijk voornamelijk meervoud〉 greep ⇒ klauw; 〈 figuurlijk ook〉 macht, controle, bezit♦voorbeelden:be in the clutches of a blackmailer • in de greep/klauwen van een chanteur zijnlet the clutch out • ontkoppelen————————clutch2〈 werkwoord〉1 grijpen ⇒ beet/vastgrijpen; stevig vasthouden♦voorbeelden: -
12 deflection
n. afbuiging, afwijking, deviatie1 afbuiging ⇒ afwijking, deviatie -
13 engage
v. werkgeven, huren; verbinden[ ingeedzj]2 zich verplichten ⇒ beloven, aangaan♦voorbeelden:〈 formeel〉 engage upon • zich bezig gaan houden met, aangaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aannemen ⇒ in dienst nemen, contracteren♦voorbeelden:he engages himself in painting • hij houdt zich bezig met schilderenengage someone in conversation • een gesprek met iemand aanknopen -
14 feed
n. voedsel, eten, voer, maaltijd, voeding; brandstof; (in computers) invoer, toevoer van papier in de printer; nieuwe regel, nieuw vel, (in computers) het toevoeren van gegevens--------v. voeden, eten geven; te eten geven; zorg dragen voorfeed1[ fie:d]2 het voeren ⇒ aanvoer, toevoer♦voorbeelden:the cat is off its feed • de kat wil niet eten————————feed21 eten ⇒ zich voeden 〈 in het bijzonder van dieren en baby's〉; grazen, weiden; 〈 schertsend〉 kanen, schranzen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 voeren ⇒ (te) eten geven, voederen4 〈 meestal techniek, technologie〉 aanvoeren 〈grondstof enz.〉 ⇒ toevoeren 〈 materiaal〉; op peil houden, doorgeven aan; op gang houden 〈 machine〉♦voorbeelden:can the child feed itself yet? • kan het kind al zelf eten?mothers feeding their children on rice only • moeders die hun kinderen alleen rijst te eten gevenfeed the fire • het vuur onderhouden〈 informeel〉 feed something into a computer • iets in de computer stoppen/invoerenfeed coins into the pay phone • munten in de telefoon stoppenfeed a wire through a pipe • een draad door een buis halen→ fed up fed up/ -
15 level
adj. vlak; gelijk; gebalanceerd; vertikaal; gelijkmatig--------n. hoogte; niveau; klasse; oppervlakte; vlak; peil (waterpeil)--------v. afvlakken, glad maken; gelijkheid brengen; vergelijken; vernietigen, aan de grond gelijk makenlevel1[ levl]1 〈 ook als 2e lid van samenstellingen〉 peil ⇒ niveau, hoogte; 〈 bij uitbreiding〉 natuurlijke/juiste peil/plaats3 horizontaal ⇒ waterpas(se) lijn/vlak♦voorbeelden:1 level of achievement/production • prestatie/productiepeilon a level of equality • op voet van gelijkheidfind one's level • zijn plaats vindenII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak als 2e lid van samenstellingen〉1 niveau♦voorbeelden:————————level23 (op) gelijk(e hoogte) ⇒ even hoog/ver4 gelijkmatig ⇒ evenwichtig, regelmatig5 beraden ⇒ bedaard, kalm♦voorbeelden:draw level with • op gelijke hoogte komen met————————level3〈 levelled〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:level (a weapon) at someone • (een wapen) op iemand richten¶ level off • gelijk/vlak maken/wordenlevel off/out • (zich) (op een bepaald niveau) stabiliseren; zijn (maatschappelijke) plafond bereikenlevel out • gelijk/vlak maken/worden; onderscheid/verschillen wegnemen (bij/tussen)♦voorbeelden:level up • tot hetzelfde niveau omhoog brengen————————level4〈 bijwoord〉1 vlak ⇒ horizontaal, waterpas -
16 shear
v. scheren (dieren, laken); knippen; beroven vanII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 ontdoen ⇒ plukken, villen♦voorbeelden:shearing sheep • schapen scheren -
17 bar
n. stang; tralie; tussenschot; wegversperring; salon; bar--------prep. zonder; behalve---------v. op slot doen, sluiten; versperrenbar1[ ba:]♦voorbeelden:bar of gold • baar goudbar of soap • stuk zeep4 a medal with a bar on the ribbon • een medaille met een balk/gesp op het lint→ horizontal horizontal/, parallel parallel/♦voorbeelden:be tried at (the) bar • in openbare terechtzitting berecht wordenIII 〈zelfstandig naamwoord; meestal Bar; the; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:————————bar2〈werkwoord; barred〉♦voorbeelden:2 bar oneself in/out • zichzelf binnen/buitensluiten————————[ ba:ring] 〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:all bar one • alle(n) op één nabar none • zonder uitzondering -
18 bite
n. beet; (slange-) beet--------v. bijten; bijten (van aas)bite1[ bajt]♦voorbeelden:have a bite to eat • iets eten1 vinnigheid ⇒ bits(ig)heid; scherpte♦voorbeelden:that gin had much bite • die gin had een scherpe smaak————————bite21 bijten ⇒ toebijten, (toe)happen 〈 ook figuurlijk〉, zich (gemakkelijk) laten beetnemen; steken, prikken 〈 van insecten〉♦voorbeelden:1 the cold bit my fingers • de kou beet/sneed me in de vingersbite off • afbijtenbite at something • naar iets happen〈 informeel〉 what's biting you? • wat zit je dwars?bite off more than one can chew • te veel hooi op zijn vork nemenbe bitten with a passion for football • verslingerd zijn aan voetbal -
19 case
n. geval; zaak; rechtszaak; toestand; reden; naamval (grammatica); krat, kist, doos; (in computers) metalen omhulsel waarin zich alle interne onderdelen van de computer bevinden--------v. inpakken (ook in een kist)case1[ kees]1 geval ⇒ kwestie, zaak; stand van zaken; voorbeeld, specimen; patiënt, ziektegeval; 〈 informeel〉 (excentriek) type4 〈 benaming voor〉 omhulsel 〈 voornamelijk met inhoud〉 ⇒ doos, kist, koffer; zak, tas(je); schede, koker; huls, mantel; sloop, overtrek; cassette, etui; omslag; band; uitstalkast, vitrine; kast 〈 van horloge, piano; voor boeken enz.〉; 〈 techniek, technologie〉 huis; trommel, bus; 〈 plantkunde〉 zaadhuisje/hulsel5 kozijn ⇒ raamwerk, deurlijst♦voorbeelden:case in point • goed voorbeeldhe's a real case • hij is echt geschift(just) in case • voor het geval datin case of • in geval van, voor het geval datin the case of • met betrekking totin any/no case • in elk/geen gevalit's (not) the case • het is (niet) waar/het gevalsuch being the case • in het licht daarvanin this/that case • in dit/dat gevalthree cases of measles • drie gevallen van mazelenas the case may be • afhankelijk van de situatie/omstandigheden2 have a strong case • er goed/sterk voor staanmake (out) one's case • aantonen dat men gelijk heeftput the case (that) • opperen/voorstellen (om te)the case for the defendant • het pleidooi ten gunste van de beklaagdehave no case • geen been hebben om op te staanleading case • precedentmy case is to be heard today • mijn zaak komt vandaag voor————————case2〈 werkwoord〉1 voorzien van een omhulsel/doos ⇒ insluiten, vatten -
20 flux
n. vloed, stroom; voortdurende verandering; onstabiel, labiel--------v. smelten; vloeien, stromen[ fluks]♦voorbeelden:1 voortdurende beweging/verandering ⇒ veranderlijkheid♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Abe Lenstra — (1955) Abe Lenstra ([ ɑ:bə lɛnstɾa], * 27. November 1920 in Heerenveen; † 2. September 1985 ebenda) war ein niederländischer Fußballspieler. Er spielte seit de … Deutsch Wikipedia
Watersnoodwedstrijd — Unter dem Namen Watersnoodwedstrijd (niederländisch – „Flutopferspiel“; wörtlich: watersnood = „Überschwemmungskatastrophe“, wedstrijd = „Wettkampf“) wurde ein Benefiz Fußballspiel bekannt, dessen Erlös für die Opfer und Hinterbliebenen der… … Deutsch Wikipedia